Differentiëren (om te leren)
Alle kinderen willen veel leren, want ze voelen zich graag competent. Alles wat er te leren valt, willen ze beheersen. Als kinderen mee de verantwoordelijkheid krijgen om hun leren in handen te nemen, zetten ze zich maximaal in om het gevoel van competentie te bereiken. Daarin verschillen kinderen nauwelijks. Er is wel verschil in de manier waarop kinderen leren. Met die verschillen gaan we zo goed mogelijk om door te differentiëren.
In de kleuterschool (vanaf de vierjarigen) werken we met een takenbord. Hierop zien kinderen welke taakjes ze die dag, of die week moeten afwerken. Is een taakje klaar, dan draaien ze het kaartje achter hun naam om. Zo zien ze welke taakjes al klaar zijn, en welke nog gemaakt moeten worden. Vooraf krijgen de kinderen de nodige uitleg of instructie. Daarna krijgen ze de verantwoordelijkheid over de uit te voeren taakjes. En de leraar is steeds nabij om te ondersteunen waar nodig.
In de lagere school zetten we met regelmaat het driesporenmodel in om te differentiëren. Bij het begin van de les in de lagere school duidt de leraar wat ze gaan leren, wat ze na de les extra zullen kunnen. Als de lesdoelen duidelijk zijn, geeft de leraar een korte, klassikale instructie. De leerlingen die hieraan genoeg hebben, werken individueel of per twee samen aan de opdrachten. De leerlingen die meer instructie nodig hebben, werken verder met de leraar, totdat ook zij er ook klaar voor zijn om zelfstandig in te oefenen. We ronden nadien de les met de hele groep af door samen terug te blikken. De zorgleerkracht werkt vaak klasintern en ondersteunt en begeleidt mee.
Na de les evalueren de kinderen door samen op de les terug te blikken: ‘In welke mate merk ik bij mezelf dat ik de lesdoelen onder de knie heb?’ In een kort nagesprek leren de kinderen hierop reflecteren. Stap voor stap leren kinderen zichzelf kennen. Wat kan ik al goed? Wat minder? Wat heb ik nodig? Waar kan ik een volgende keer op letten?
Wekelijks richten we in de lagere school een ‘extra inoefenmoment’ in. Tijdens dat moment blikken de kinderen terug op de voorbije lessen en de mate waarin ze de lesdoelen van die week behaalden. Ze kiezen uit het aanbod van de leraar die taken en opdrachten die hen zullen helpen om de doelen zo goed mogelijk te behalen. Of ze volgen een extra instructie. Soms maakt de leraar voor hen een gerichte keuze, of daagt de leraar hen uit om een stapje verder te zetten. Gaandeweg leren de leerlingen zichzelf sturen.
We werken daarbovenop vanaf de tweede kleuterklas met tussenlokalen per graad, die via tussendeuren met de klaslokalen in verbinding staan. Dit is een gemeenschappelijk lokaal voor 2 klassen, bijvoorbeeld voor een tweede en derde kleuterklas, of voor een eerste en tweede leerjaar. In dit tussenlokaal komen kinderen van de twee klassen om bepaalde opdrachten uit te voeren (zoals partnerwerk, groepswerk, …) of om te spelen in de hoeken, of om te lezen, ...
In de kleuterschool stimuleren we sterk de zelfredzaamheid van elk kind. Zelf jassen en schoenen aan en uit leren doen, zelf handen wassen, zelf de schilderschort aantrekken, zelf het materiaal nemen dat je nodig hebt, zelf opruimen, … Op die manier leren ze de attitude om verantwoordelijkheid op te nemen voor zichzelf, in de mate ze het zelf aankunnen. En lukt het nog niet zo goed, dan is de leraar uiteraard vlakbij.
Leerlingen gedeeltelijk zelfstandig laten werken laat toe om gedifferentieerde opdrachten aan te bieden en leerlingen die het nodig hebben extra te ondersteunen. Leraren krijgen bijvoorbeeld de tijd om extra uitleg te geven waar nodig. Ook de leerlingen die hun opdrachten sneller klaar hebben, kunnen op eigen houtje verder werken met extra materiaal. Kinderen kunnen ook veel van elkaar leren. Bij moeilijkheden kunnen ze elkaar verder helpen. Dat moedigen we aan.
In de kleuterschool (vanaf de vierjarigen) werken we met een takenbord. Hierop zien kinderen welke taakjes ze die dag, of die week moeten afwerken. Is een taakje klaar, dan draaien ze het kaartje achter hun naam om. Zo zien ze welke taakjes al klaar zijn, en welke nog gemaakt moeten worden. Vooraf krijgen de kinderen de nodige uitleg of instructie. Daarna krijgen ze de verantwoordelijkheid over de uit te voeren taakjes. En de leraar is steeds nabij om te ondersteunen waar nodig.
In de lagere school zetten we met regelmaat het driesporenmodel in om te differentiëren. Bij het begin van de les in de lagere school duidt de leraar wat ze gaan leren, wat ze na de les extra zullen kunnen. Als de lesdoelen duidelijk zijn, geeft de leraar een korte, klassikale instructie. De leerlingen die hieraan genoeg hebben, werken individueel of per twee samen aan de opdrachten. De leerlingen die meer instructie nodig hebben, werken verder met de leraar, totdat ook zij er ook klaar voor zijn om zelfstandig in te oefenen. We ronden nadien de les met de hele groep af door samen terug te blikken. De zorgleerkracht werkt vaak klasintern en ondersteunt en begeleidt mee.
Na de les evalueren de kinderen door samen op de les terug te blikken: ‘In welke mate merk ik bij mezelf dat ik de lesdoelen onder de knie heb?’ In een kort nagesprek leren de kinderen hierop reflecteren. Stap voor stap leren kinderen zichzelf kennen. Wat kan ik al goed? Wat minder? Wat heb ik nodig? Waar kan ik een volgende keer op letten?
Wekelijks richten we in de lagere school een ‘extra inoefenmoment’ in. Tijdens dat moment blikken de kinderen terug op de voorbije lessen en de mate waarin ze de lesdoelen van die week behaalden. Ze kiezen uit het aanbod van de leraar die taken en opdrachten die hen zullen helpen om de doelen zo goed mogelijk te behalen. Of ze volgen een extra instructie. Soms maakt de leraar voor hen een gerichte keuze, of daagt de leraar hen uit om een stapje verder te zetten. Gaandeweg leren de leerlingen zichzelf sturen.
We werken daarbovenop vanaf de tweede kleuterklas met tussenlokalen per graad, die via tussendeuren met de klaslokalen in verbinding staan. Dit is een gemeenschappelijk lokaal voor 2 klassen, bijvoorbeeld voor een tweede en derde kleuterklas, of voor een eerste en tweede leerjaar. In dit tussenlokaal komen kinderen van de twee klassen om bepaalde opdrachten uit te voeren (zoals partnerwerk, groepswerk, …) of om te spelen in de hoeken, of om te lezen, ...
In de kleuterschool stimuleren we sterk de zelfredzaamheid van elk kind. Zelf jassen en schoenen aan en uit leren doen, zelf handen wassen, zelf de schilderschort aantrekken, zelf het materiaal nemen dat je nodig hebt, zelf opruimen, … Op die manier leren ze de attitude om verantwoordelijkheid op te nemen voor zichzelf, in de mate ze het zelf aankunnen. En lukt het nog niet zo goed, dan is de leraar uiteraard vlakbij.
Leerlingen gedeeltelijk zelfstandig laten werken laat toe om gedifferentieerde opdrachten aan te bieden en leerlingen die het nodig hebben extra te ondersteunen. Leraren krijgen bijvoorbeeld de tijd om extra uitleg te geven waar nodig. Ook de leerlingen die hun opdrachten sneller klaar hebben, kunnen op eigen houtje verder werken met extra materiaal. Kinderen kunnen ook veel van elkaar leren. Bij moeilijkheden kunnen ze elkaar verder helpen. Dat moedigen we aan.